De zon stond stralend aan de hemel toen we het parkeerterrein bij ‘la Boca’ opreden. Het was nog vroeg, maar toch al heerlijk warm. Een paar uur later zou het op het strand niet meer uit te houden zijn. We hadden vanmorgen een paar stapjes harder gelopen om onze vrije dag bij het water te beginnen. We huurden een tentje, de oudsten kleedden zich om en verdwenen in het water. Mijn man ontfermde zich over onze kleine meid en ik had mijn handen vrij.
Vissers
De grote zwerm vogels in de verte had mijn aandacht al getrokken. Zouden er vissers bezig zijn? Ik kon het niet laten en besloot die kant op te lopen. Werkende vissers. Ik zal u vissers der mensen maken. Het sprak altijd zo tot mijn verbeelding. Hoe dichter ik bij de boot kwam, hoe meer ik kon zien. Een klein vissersbootje. Omringd door mensen die tot hun knieën in het water stonden. Een meterslang net lag uitgespreid op de kustlijn. Een deel ervan verdween in het water. In prachtige samenwerking namen vijf mannen steeds een stuk op en kiepten het leeg in de vissersboot. Het zag er geroutineerd uit. Één man had duidelijk de leiding. Ik liep langs de lege netten. Alhoewel, leeg? Hier en daar lag een vis te spartelen. Verstrikt in het touw. Te weinig water om weg te kunnen zwemmen. De hete zon boven hen. Het zou niet lang meer duren of ze zouden dood zijn. Waren ze te klein voor de vissers? Of maakte de overvloed van vissen dat ze niet op die enkeling letten?
De hoeveelheid mensen bij het vissersbootje gaf mij de vrijmoedigheid om ook wat dichterbij te komen. Zo dichtbij dat ik goed in het bootje kon kijken. Honderden vissen staarden mij aan. Grote en kleine. Snakkend naar adem. Alhoewel ik qua kennis niet verder dan een karper ben gekomen, kon ik aan de reacties om mij heen zien welke vissen er in de smaak vielen. Gretig vulden verschillenden hun handen om daarmee weg te lopen. Een grotere vis werd gelijk aan de voorkant van het bootje gegooid. Anderen werden vanwege steekgevaar omzeild. Mijn aandacht werd getrokken door de leidinggevende man. De netten waren leeg. In een vloeiende beweging gingen zijn handen langs de levende vissen. Hier pakte hij er één op en rukte de vinnen eraf. Een ander sloeg hij met een flinke klap tegen de rand van de boot. Een derde werd al bloedend terug in het water gegooid. Ik voelde me misselijk worden. Het vangen van vissen kon niet verkeerd zijn, maar moest dat dan met zoveel geweld? Ik draaide me om, wilde weg bij de boot.
Redder
De lege netten lagen nog langs de kustlijn. En daartussen stond een jongetje. Voorover gebogen. Iets kostbaars had zijn aandacht. Heel voorzichtig wriemelden zijn vingers tussen het voorwerp en de netten. Zijn houding was één en al concentratie. Toewijding. Zorgzaamheid. En toen een juichkreet: “Ik heb een vis gered! Ik heb hém gered! Kom maar vis, nu kun je weer lekker zwemmen hè?” Met in zijn handen de vis liep hij zo diep mogelijk het water in. “Ga maar, ze kunnen je lekker niet meer opeten hoor!” Stralend keek hij de vis na, die snel de diepte in dook. Toen kreeg hij mij in het oog. “Mam, ik heb een vis gered! En ik ga er nog veel meer redden.” Daad bij woord voegend liep hij speurend langs de netten. Niets was te klein voor zijn liefde.
Niemand is te klein voor Zijn liefde. Want de Zoon des mensen is gekomen, om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was (Lukas 19 vers 10).
Voorbijgaan aan kleine visjes
En, om even een grote denksprong te maken, kan het zo zijn dat jouw en mijn volle boot met verlangens naar wereldverbetering, ambities of (kerkelijke) taken maakt dat we aan het visje heel dichtbij voorbij gaan? Het visje dat zich laat zien in de vorm van ons kind? En deze woorden, die ik u heden gebied, zullen in uw hart zijn. En gij zult ze uw kinderen inscherpen, en daarvan spreken, als gij in uw huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt, en als gij opstaat (Deuternomium 6 vers 6 en 7).