Ik zie het zo voor me. Die tenten daar in dat immens grote kamp van de Israëlieten. Rijen en rijen naast elkaar. Donker gekleurd, afstekend tegen het lichte woestijnzand. Bij een van de tenten zijn ze druk in de weer. Er wordt gemeten, geweven, gepast. Een nieuw stuk leer of stof ligt klaar. En dan komt er iemand met nieuwe tentpinnen. Diep genoeg om stevig in de grond te verankeren, maar ook weer zo gemaakt dat ze er handig uitgehaald kunnen worden. Wanneer een volgende trektocht wacht. Die tenten konden eenvoudig uitgebreid worden met wat extra tentpinnen en wat tentdoek. Maar ze konden ook zo weer ingepakt worden.
Nieuwe tentpinnen
Wij hebben ook nieuwe ‘tentpinnen’, twee stuks. Alleen zijn die van ons er iets minder gemakkelijk uit te halen. Ze zitten tot op twaalf meter diepte gedrild in de Zeeuwse klei. Stevig genoeg voor een mooi stukje aanbouw. En dat heeft heel wat voeten in de aarde. Want met een nieuw stukje huis, komen ook heel veel vragen mee. Wat knappen we allemaal op? Nemen we de vloer ook gelijk mee? Is een nieuwe bank nodig? En wat doen we op de muren? En als we nu toch bezig zijn, kunnen we dan niet beter…
En zo werden er hier de afgelopen tijd heel wat keuzes gemaakt. En daar pieker ik dan over. Niet zozeer over welke van de honderd kleuren we zullen kiezen voor muurverf (dat soms tot mijn eigen frustratie ook wel) , maar over het feit dat we zo met aardse dingen bezig zijn. Het geeft me wat denkstof.
Want hoe vast zit ik hier aan deze aarde? En mag dat dan zomaar, je huis uitbreiden, letterlijk en figuurlijk? Is dit wel verantwoord omgaan met je bezittingen? Het kan altijd eenvoudiger en met minder. Onze bezittingen, zijn in vergelijking met de rest van de wereldbevolking behoorlijk. We horen bij de rijkste 8 procent van de wereldbevolking wanneer we een dak boven ons hoofd, kleding, elke dag te eten en wat spaargeld op de bank hebben. Wat hebben we het goed. Mag je dan bezig zijn met het uitbreiden van je bezittingen? En nog meer; mag je daar dan van genieten? Of zit het meer in dat idee van die tentpinnen?
Kind van mijn tijd
En ik weet niet of ik dat alleen heb, maar het wringt. Het leven hier in Nederland, in onze cultuur. Ik ben ook een kind van mijn tijd. Ik heb ook meerdere sets aan kleding in mijn kast en in die van de kinderen. We hebben een prima auto. En hoewel ons huis voor Nederlandse begrippen ‘vol’ is, hebben we een heerlijk plekje. Voor velen in deze wereld is zou ons huis een paleis zijn. We hebben elke dag genoeg te eten, vaak zelfs over. We kunnen kadootjes kopen voor verjaardagen, geven aan goede doelen, dingen die kapot zijn vervangen.
Het wringt als ik me afvraag of we de juiste kleur bank hebben gekozen bij de muren, terwijl een vriendin uit Kenia een foto op haar status zet van een krotje met daarin een enkele stoel, de veren eruit springend en de kleur van de stof niet meer herkenbaar.
Het wringt als ik het bonnetje van de bouwmarkt bekijk en even later de krant opsla met alle rouwadvertenties van de afgelopen tijd. Ben ik met de juiste dingen bezig? Hoe verhoudt het zich tot elkaar; dat bezig zijn met de dingen van ‘hier beneden’ en tegelijk wetend dat het allemaal vergankelijk is.
Genieten
Wat is het antwoord? Dit gaat verder dan alleen het denken over onze aardse bezittingen. Het gaat denk ik over die tentpinnen. En over het leven. Dat leven wat ik vaak niet begrijp. De wissel tussen leven en dood. Zoals de rouwadvertenties en geboorteaankondigingen op een pagina in de krant staan. Het kan elkaar zomaar afwisselen. En misschien hoef ik het ook niet te begrijpen. Waarom wij een bord vol hebben, terwijl anderen honger lijden. Waarom de een zoveel meer te dragen krijgt dan de ander. Ik weet de standaardantwoorden wel hoor. De gevolgen van de zonden, dat we niet overal iets aan kunnen doen, dat we ook ontvangen om uit te delen aan anderen, dat we nu eenmaal in een ander cultuur leven.. Maar het antwoord past niet altijd. Het maakt het in mijn hoofd en hart niet altijd kloppend. Misschien mag en moet ik het meer zoeken in wat Prediker ons leert. Hij roept regelmatig op om te genieten van dat we we in dit leven toebedeeld krijgen. In de BMU staat daar een mooi stukje uitleg bij. ‘Prediker prijst het genieten aan, omdat het leven kort is. Eten, drinken en trouwen heeft God bedoeld voor dit leven (Pred.2:26 en Pred.3:22). Geld kun je niet meenemen als je sterft en de tijd waarin je gezond en rijk genoeg bent om te genieten, kan snel voorbij zijn. (Pred.7:14 en Pred.12). Dit is het leven dat God geeft. Gebruik het zoals God het heeft bedoeld. Geniet ervan. Dat is een uiting van dankbaarheid’ (uitleg bij Prediker 9).
Tijdelijk
Maar dat is niet alles waar Prediker toe oproept. Tegelijkertijd roept juist hij ons op om te denken aan de dood. Dat kan samengaan, dat is het genieten op de juiste wijze. Denkend aan onze Schepper. En onderwijl ‘goeddoend’. Dus gul delen van dat wat we ontvangen.
Prediker had ook geen antwoord op de grote tegenstellingen in deze wereld. Hij omschrijft het leven met al zijn ups en downs. Met haar vreugde en verdriet. En dan toch die oproep. Genieten, denkend aan de dood? Is dat misschien het leven? Dankbaar aanvaarden, ontvangen. Tegelijk beseffend dat we maar met tentpinnen vastzitten? Tegelijk verder kijkend dan onze aardse huis? Zoals Paulus ook schreef: Want wij weten dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de hemelen (2 Kor.5:1) Daarmee doelt hij niet op zijn huis, maar op zijn lichaam. Hij zag zijn lichaam, zijn leven als een tent. En zouden we zo allemaal niet onze tentpinnen hebben? Soms veel te diep in de grond gestoken. Verankerd zelfs? Misschien zit jij op een hele andere manier vast aan dit leven. De positie van je man in de gemeente, de prestaties van je kinderen waar je trots op bent, je eigen gezondheid of die van je gezin, je zaakjes zo goed geregeld, je fijne familie waar nooit wat is, je keurige leven waar niets op aan te merken valt, je duurzame manier van leven…
Dit is niet ons thuis
Hoe dan ook, wat je tentpinnen ook zijn, vroeg of laat merk je dat je ze hebt. En wordt er aan je tent getrokken. Die moeilijkheden in ons leven. Het getob met je kinderen. De gebrokenheid in je huwelijk. De zorgen om je ouders, familieleden. De tranen die je in stilte huilt. En dan de coronacrisis. De onzekerheid voor de toekomst, de angst. Waarom? Misschien juist wel vanwege die tentpinnen die zo vast zitten. Misschien moeten we met elkaar erkennen dat we best wel stevig verbonden zijn aan het hier en nu. Misschien, om ons opnieuw te laten beseffen: Dit is niet ons thuis. We zijn onderweg. Het is maar tijdelijk. Misschien zijn we onbewust gaan denken en geloven dat ons leven hier op aarde echt alles is….
Er wordt aan de tent getrokken, soms heel hevig, soms met een zachte bries. En wat doe je dan? Een nieuwe tentpin in de aarde vastzetten? Iets anders zoeken om daar je schijnbare houvast in te vinden? Of roept het een verlangen op naar een huis, niet met handen gemaakt..
Door het geloof is hij (Abraham) een inwoner geweest in het land der belofte, als in een vreemd land, en heeft in tabernakelen gewoond met Izak en Jakob, die medeerfgenamen waren derzelfde belofte. Want hij verwachtte de stad, die fondamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is (Hebr. 11:9,10)
Het blijft voor mij een zoeken naar het evenwicht, wankelend, hopend, verwachtend. Momenten wisselen elkaar af. Dat is het leven. Een leven in een tent. Tijdelijk, relatief. Met een dankbaar ontvangen en tegelijk een diep verlangen…
Mooi…, de tentpinnen dus als ‘denksleutel’ in deze dingen! Ik moet ook denken aan het (leeftijdloze) prenten-boek ‘Op weg naar vast en zeker’ van Marieke den Butter. Over op reis zijn, naar een ander Thuis.. Of, zoals Cs Lewis zegt ‘There are far beter things ahead, than any we leave behind’…
Ik vraag me ook wel eens af. Waarom ben ik in een christelijk gezin opgegroeid en een ander niet.. en waarom in een stabiel gezin en een ander niet. Dat is alleen maar genade. Maar ook een boodschap op due genade niet voor onszelf te houden. Maar er ook mee bezig te zijn. Om je hart uit te strekken naar de ander. Niet omdat jij zo goed bent. Maar omdat God zo goed is.